Katzheim, erntezeit 2515
Liefste moeder,
Na de avonturen in Delberz waarover ik eerder berichtte, ben ik nu op weg naar Marienburg alwaar ik de jaarbijeenkomst van alle Verena-novicen zal bijwonen.
Ik moet eerlijk zeggen, moeder, dat ik er tegenop zie om daarheen te gaan. Op voorgaande bijeenkomsten had ik de indruk dat de priests mij te min vonden. Ze keken meewarig als ik hen mijn ideeën over goed en kwaad uiteendeed. De andere novicen lachten met mijn accent en zeiden dat ik boerenmanieren heb.
Niet echt iets om naar uit te kijken dus, maar goed, ik moet er iets voor over hebben om mijn leven in dienst te mogen stellen van de rechtvaardigheid.
Ik schrijf deze brief vanuit een herberg in Katzheim, een gehuchtje op 2 dagreizen van Delberz. Er is hier niet veel passage. De enige andere gast is een mysterieuze kerel gehuld in een zwarte mantel met een kap die de helft van zijn gezicht bedekt. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat hij mij in de gaten houdt, maar hij heeft mij nog niet aangesproken.
Ik ga nu slapen, lieve moeder. Doe mijn hartelijke groeten aan mijn broers en zusters. Moge Verena jullie beschermen.
Uw toegenegen dochter,
Rachna